Werkstuk Frans Werkwoordsvorming
ESSENTIELE WERKWOORDSVORMING (LESSENTIEL CONJUGAISON)
1.0 Werkwoorden (les verbes)
1.1 Werkwoordsklassen (les groupes des verbes)
premire groupe
- regelmatige werkwoorden die eindigen op er (chanter, manger, regarder).
- er met twee stamen voor enkelvoud en
meervoud (acheter, appeler, payer).
- werkwoorden die eindigen op ir en op dezelfde manier als de
werkwoorden oper worden vervoegd (ouvrir, offrir, couvrir).
deuxime groupe
werkwoorden die eindigen op ir met een stamuitbreiding in het meervoud (finir, choisir,
rflchir).
troisime groupe
- onregelmatige werkwoorden die eindigen op ir met twee stammen voor
enkelvoud en meervoud (partir, venir, dormir).
- onregelmatige werkwoorden die eindigen op re (vendre, entendre,
attendre).
- oir (vouloir, pouvoir,
devoir).
- de hulpwerkwoorden tre en avoir.
- andere onregelmatige werkwoorden.
1.2 La conjugaison au prsent de lindicatif (de werkwoordsvorming van de
aantonende wijs in de tegenwoordige tijd)
Personne(s) 1er groupe 2e groupe 3e groupe
(-er/-ir) (-ir) (-ir) (-re) (-oir)
(auxiliaires)
chanter finir partir mettre/vendre vouloir
tre avoir
je/j chant-e fini-s pars mets/vends veux suis
ai
tu chant-es fini-s pars mets/vends veux es
as
il/elle/on chant-e fini-t part met/vend veut est
a
nous chant-ons finiss-ons partons mettons/vendons
voulons sommes avons
vous chant-ez finiss-ez partez mettez/vendez voulez
tes avez
ils/elles chant-ent finiss-ent partent mettent/vendent veulent
sont ont
1.3 La conjugaison au prsent, imperfait et futur (de werkwoordsvorming in the
tegenwoordige, verleden en toekomstige tijd)
prsent imperfait futur
(tegenwoordige tijd) (verleden tijd) (toekomstige tijd)
1er groupe - chanter (zingen)
je chant-e je chant-ais je chante-rai
tu chant-es tu chant-ais tu chante-ras
il/elle/on chant-e il/elle/on chant-ait il/elle/on chante-ra
nous chant-ons nous chant-ions nous chante-rons
vouz chant-ez vous chant-iez vous chante-rez
ils/elles chant-ent ils/elles chant-aient ils/elles chante-ront
2e groupe - finir (beindigen)
je fini-s je finiss-ais je fini-rai
tu fini-s tu finiss-ais tu fini-ras
il/elle/on fini-t il/elle/on finiss-ait il/elle/on fini-ra
nous finiss-ons nous finiss-ions nous fini-rons
vous finiss-ez vous finiss-iez vous fini-rez
ils/elles finiss-ent ils/elles finiss-aient ils/elles fini-ront
2.0 De wijzen van werkwoordsvorming (les modes de conjugaison)
modes impersonnels
mode wijzen
linfinitif de onbepaalde wijs als de handeling onbepaald blijft.
le participe deelwoord om een bijwoordelijke bijzin te vervangen die hetzelfde
onderwerp heeft als de hoofdzin.
modes personnels
mode wijzen
lindicatif de aantonende (mededelende) wijs vanuit een objectief standpunt.
le subjonctif de aanvoegende wijs vanuit een subjectief standpunt.
le conditionnel de voorwaardelijke wijs als de handeling aan bepaalde
voorwaarden is gebonden.
limpratif de gebiedende wijs als je een handeling gebied/beveelt.
3.0 De tijden (les temps)
les temps tijden
le prsent de tegenwoordige tijd, de handeling vindt plaats in het heden.
le pass de verleden tijd, de handling vond plaats in het verleden.
le futur de toekomende tijd, de handeling zal in de toekomst plaatsvinden.
4.0 Enkelvoudige en samengestelde tijden (les temps simples et compos
s)
Quand un verbe est conjug un temps simple, il est form dun seul mot, ex: le cien
court. Il aboie. Quand un verbe est conjug un temps compos, il est form de deux
mots, auxiliaire (tre ou avoir) + participe pass du verbe, ex: le cien a couru. Il a aboy.
enkelvoudige tijden samengestelde tijden
(les temps simples) (les temps composs)
infinitif
prsent pass
participe
prsent pass
indicatif
prsent pass compos
imperfait futur compos
pass simple plus que parfait
futur simple pass anterieur
futur du pass futur anterieur
subjonctif
prsent pass
imperfait plus que parfait
conditionnel
prsent pass premire forme
pass deuxime forme
impratif
prsent pass
5.0 Het voornaamwoord van de werkwoordsvorming (le prenom de
conjugaison)
5.1 Het persoonlijk voornaamwoord (le prenom personnel)
enkelvoud meervoud
(singulier) (pluriel)
eerste persoon je (ik) nous (wij)
tweede persoon tu (jij) vous (u, jullie)
derde persoon il (hij/het)/elle (zij)/on (men) ils/elles (zij)
regarder (kijken)
je regarde eerste persoon
tu regardes tweede persoon enkelvoud
il/elle/on regarde derde persoon
nous regardons eerste persoon
vous regardez tweede persoon meervoud
1 / 39 100%
La catégorie de ce document est-elle correcte?
Merci pour votre participation!

Faire une suggestion

Avez-vous trouvé des erreurs dans linterface ou les textes ? Ou savez-vous comment améliorer linterface utilisateur de StudyLib ? Nhésitez pas à envoyer vos suggestions. Cest très important pour nous !