Handreiking landelijke kennistoets Frans

publicité
Landelijke kennistoets voor de tweedegraads lerarenopleiding
Handreiking Frans
studiejaar 2016-2017 | september 2016 | Versie 2016/2017-1A
Handreiking landelijke kennistoets voor de tweedegraads lerarenopleiding Frans - Versie 2016/2017-1A
Inleiding
Deze handreiking is opgesteld door vakdocenten van de lerarenopleidingen en
biedt opleiders en studenten een houvast voor de selectie van leerstof en de
voorbereiding op de landelijke kennistoets Frans. De handreiking is een
hulpmiddel voor een (niet limitatieve) oriëntatie op wat de reikwijdte van de
toets is. De kennisbasis Frans bachelor blijft leidend voor de landelijke kennistoets.
2
Handreiking landelijke kennistoets voor de tweedegraads lerarenopleiding Frans - Versie 2016/2017-1A
Begrippenlijst grammatica
Voor de landelijke kennistoets Frans worden onderstaande grammaticale
begrippen tot de basiskennis gerekend. Een aantal van onderstaande begrippen,
aangeduid met een *, zijn wellicht onder een andere term op de opleiding
behandeld. Deze begrippen zijn tijdens de toetsafname toegankelijk via een pop
up venster; een omschrijving van het begrip wordt dan getoond. Na deze tabel is
de inhoud van het pop up venster weergegeven.
Accidentellement pronominal*
toevallig (wederkerend)
Accord
overeenstemming in getal en geslacht
Actif
bedrijvend
Active (voix)
bedrijvende vorm
Action
handeling
Adjectif qualificatif
bijvoeglijk naamwoord
Adjectif numéral*
bijvoeglijk gebruikt telwoord
Adjectif pronominal*
bijvoeglijk gebruikt voornaamwoord
Adjectif verbal
van een werkwoord afgeleid bijvoeglijk naamwoord
Adjective (proposition -)
ijvoeglijke bijzin (neemt de plaats in van een bijvoeglijk
b
naamwoordgroep)
Adverbe
bijwoord
Adverbiale (proposition -)
bijwoordelijke bijzin (neemt de plaats in van een bijwoordelijke groep)
Affirmatif
bevestigend
Affirmative (proposition -)
bevestigende zin
Analyse grammaticale
taalkundig ontleden (benoemen van woordsoorten)
Analyse logique
redekundig ontleden (benoemen van zinsdelen en/of functies)
Antécédent
a ntecedent: woord(groep) dat (die) door een betrekkelijk
voornaamwoord wordt vertegenwoordigd in de bijzin
Apposition
bijstelling
Article
lidwoord
Attribut du sujet
naamwoordelijk deel van het gezegde
Attribut de l’objet
bepaling van gesteldheid volgens de handeling (je Ie trouve curieux)
Attributif (verbe -)
(werkwoord) met een attribuut
Auxiliaire (verbe -)
hulpwerkwoord
But
doel
Cardinal (nom de nombre -)
hoofd (telwoord)
Causale (subordonnée -)
oorzakelijke of redengevende bijzin (parce que)
Cause
oorzaak, reden
Comparaison
vergelijking
Comparatif (degré)
vergelijkend (-e trap)
Complément adverbial
bijwoordelijke bepaling
Complément d’agent
bepaling met een handelende persoon (lijdende vorm)
Complément de l’adjectif
voorzetselbepaling in een bijvoeglijknaamwoord-groep
Complément d’objet direct
lijdend voorwerp
Complément d’objet indirect
meewerkend voorwerp én voorzetselvoorwerp
3
Handreiking landelijke kennistoets voor de tweedegraads lerarenopleiding Frans - Versie 2016/2017-1A
Complément du nom
voorzetselbepaling in een zelfstandig naamwoord-groep
Composé (mot -)
samengesteld woord (timbre-poste)
Composé (temps -)
samengestelde tijd
Composée (phrase -)
samengestelde zin
Concession
toegeving
Concessive (subordonnée -)
bijzin van toegeving (bien que...)
Concordance (des temps)
overeenstemming (van de tijden)
Condition
voorwaarde
Conditionnel
voorwaardelijk(e wijs)
Conditionnelle (subordonnée -)
bijzin van voorwaarde (si; au cas où…)
Conjoint (pronom -)
( persoonlijk voornaamwoord) dat direct voor of achter het werkwoord
staat
Conjointe (épithète -)
( bijvoeglijke bepaling) die direct voor of achter het zelfstandig
naamwoord staat
Conjonction de coordination
nevenschikkend voegwoord
Conjonction de subordination
onderschikkend voegwoord
Conjuguer
vervoegen
Conjugaison
vervoeging
Conséquence
gevolg
Consécutive (subordonnée -)*
bijzin van gevolg (de sorte que…)
Construction absolue*
ijwoordelijke bepaling bestaande uit een bijzin (zonder voegwoord)
b
waarvan de ‘persoonsvorm’ de vorm heeft van een tegenwoordig
deelwoord of ontbreekt (Le train (étant) parti, j’ai pris un taxi)
Contracté (article -)
( bepaald) lidwoord samengetrokken met een voorzetsel (de + le = du ;
à + les = aux)
Coordination
nevenschikking
Coordination (conjonction de -)
nevenschikkend voegwoord
Copule
koppelwerkwoord
Défini (article -)
bepaald (lidwoord)
Degré (de comparaison)
(vergelijkende) trap
Démonstratif (pronom -, adjectif -)
aanwijzend
Désinence*
uitgang (van werkwoordsvorm)
Détaché(e)
zie: disjoint(e)
Déterminant
epalend element in redekundige ontleding (lidwoord, bijvoeglijk
b
gebruikt voornaamwoord en telwoord)
Direct (verbe transitif -)
(werkwoord) met een lijdend voorwerp
Discours direct
irecte rede (de woorden van iemand letterlijk aanhalen: il a dit: “je suis
d
malade.”)
Discours indirect
indirecte rede (niet letterlijk aanhalen van de woorden van een ander
in een bijzin en voorafgegaan door een voegwoord: il a dit qu’il était
malade.)
Disjoint (pronom -)
( persoonlijk voornaamwoord) dat niet direct voor of achter het
werkwoord staat
Disjointe (épithète -)
( bijvoeglijke bepaling) die gescheiden is van een zelfstandig
naamwoord, bijvoorbeeld door een komma.
Élision
wegvallen van een klinker vóór een woord
Épithète
bijvoeglijke bepaling
Espèce
soort
Essentiellement (pronominal)
noodzakelijk (wederkerend)
4
Handreiking landelijke kennistoets voor de tweedegraads lerarenopleiding Frans - Versie 2016/2017-1A
Explétif (ne)
dat weggelaten kan worden zonder betekenisverschil
Explicative (adjective -)
uitbreidende bijvoeglijke bijzin
Féminin(e) (nom -, forme -)
vrouwelijk (zelfstandig naamwoord, vorm)
Fonction
functie of zinsdeel
Fraction
breuk
Futur
onvoltooid toekomende tijd
Futur antérieur
voltooid toekomende tijd
Futur antérieur du passé
voltooid verleden toekomende tijd
Futur du passé
onvoltooid verleden toekomende tijd
Genre
geslacht
Gérondif
(lat.) gerundium (en faisant)
Imparfait
onvoltooid verleden tijd
Impératif
gebiedende wijs
Impersonnel (sujet -)
onpersoonlijk (onderwerp)
Impersonnelle (construction -)
persoonsvorm met een voorlopig onderwerp (il, ce ou cela)
Indéfini (article -, pronom -)
onbepaald (lidwoord, voornaamwoord)
Indépendant (verbe - )
zie: intransitif
Indéterminé
onbepaald
Indicatif
aantonende wijs
Indirect (verbe transitif - )
werkwoord met een meewerkend of voorzetselvoorwerp
Infinitif
onbepaalde wijs (hele werkwoord)
Interrogatif (pronom -, adjectif -, mot -)
vragend
Interrogative (proposition -)
vragende zin
Intransitif
novergankelijk (zonder lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp of
o
voorzetselvoorwerp)
Inversion complexe
complexe omkering (mon père est-il parti?)
Inversion simple
omkering (meestal van onderwerp en gezegde)
Juxtaposer
naast elkaar plaatsen
Masculin(e) (nom - , forme -)
mannelijk (zelfstandig naamwoord, vorm)
Mise en relief
gebruik van een nadrukconstructie (Paul, lui, est malade)
Mode
wijs
Mode (auxiliaire de -)
(hulpwerkwoord van) modaliteit
Négation
ontkenning
Négative (proposition -)
ontkennende (zin)
Neutre (pronom relatif - )
onzijdig
Nom (commun)
zelfstandig naamwoord
Nom de nombre
telwoord
Nom propre
eigennaam
Nombre
getal
Objet direct
lijdend voorwerp
Objet indirect
meewerkend voorwerp én voorzetselvoorwerp
5
Handreiking landelijke kennistoets voor de tweedegraads lerarenopleiding Frans - Versie 2016/2017-1A
Opposition
tegenstelling
Oppositionnelle (subordonnée)*
bijzin van tegenstelling (tandis que...)
Ordinal (nom de nombre -)*
rangtelwoord
Ordre (des mots)
(woord) volgorde
Participe passé
voltooid deelwoord
Participe présent
tegenwoordig deelwoord (Une personne attendant le train …)
Partitif (article -)
delend lidwoord (du, de la, de l’, des)
Passé composé
voltooid tegenwoordige tijd
Passé simple
voltooid tegenwoordige tijd
Passif
lijdend
Passive (voix -)
lijdende vorm
Périphrase grammaticale*
nadrukconstructie met c’est....que/qui
Personnel (pronom -)
persoonlijk voornaamwoord
Pluriel
meervoud
Plus-que-parfait
voltooid verleden tijd
Possessif (pronom -, adjectif -)
bezittelijk
Prédicat verbal*
(werkwoordelijk deel van het) gezegde
Préposition
voorzetsel
Présent
tegenwoordig (-e tijd)
Principale (phrase -)
hoofdzin
Pronom
voornaamwoord
Pronominal (verbe -)
wederkerend (werkwoord)
Proposition
zin
Question directe
vraag uitgedrukt in een hoofdzin (zie ook: discours direct)
Question indirecte
vraag uitgedrukt in een bijzin (zie ook: discours indirect)
Radical
stam
Réciproque (pronom -)
wederkerig voornaamwoord (se)
Réfléchi (pronom -)
wederkerend voornaamwoord (se)
Relatif (pronom - )
betrekkelijk voornaamwoord
Relatif neutre (pronom -)
etrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent (ce qui, ce
b
que, ...)
Restriction
beperking
Restrictive (adjective -, relative -)*
beperkende bijvoeglijke bijzin
Si conditionnel
indien (voegwoord van voorwaarde)
Si concessif
ook al (voegwoord van toegeving)
Si d’opposition
terwijl; daarentegen (voegwoord van tegenstelling)
Si temporel
telkens als (voegwoord van tijd)
Singulier
enkelvoud (-ig)
Subjonctif
aanvoegende wijs
Subordonnée (proposition -)
ondergeschikte bijzin
Subordination
onderschikking
Subordination (conjonction de -)
(voegwoord van) onderschikking
Substantif (ou : nom)
zelfstandig naamwoord
6
Handreiking landelijke kennistoets voor de tweedegraads lerarenopleiding Frans - Versie 2016/2017-1A
Substantive (proposition -)
z elfstandige bijzin (neemt de plaats in van een zelfstandige
naamwoordgroep)
Sujet
onderwerp
Sujet grammatical
loos of voorlopig onderwerp (il est arrivé un malheur)
Sujet logique
werkelijk (eigenlijk) onderwerp (il est arrivé un malheur)
Superlatif
overtreffende trap
Temporelle (subordonnée -)*
bijzin van tijd (lorsque…)
Terminaison
uitgang
Transitif (verbe -)
erkwoord met een lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp of
w
voorzetselvoorwerp
Transitif (verbe attributif -)
‘koppelwerkwoord’ met een lijdend voorwerp en een bepaling van
gesteldheid
Verbe
werkwoord
Verbe impersonnel
onpersoonlijke constructie (il arrive un train)
Voix (active, passive)
(bedrijvende, lijdende) vorm
7
Handreiking landelijke kennistoets voor de tweedegraads lerarenopleiding Frans - Versie 2016/2017-1A
Mogelijk afwijkende begrippen
Een aantal begrippen uit voorgaande lijst (aangegeven met een *) zijn wellicht
onder een andere term op de opleiding behandeld. Deze begrippen zijn tijdens
de toetsafname toegankelijk via een pop up venster dat verschijnt bij opening
van de examennavigator; een omschrijving van het begrip wordt dan zoals
onderstaand getoond.
Accidentellement pronominal
toevallig (wederkerend)
verbes ayant une forme pronominale et non
pronominale, p.e. "se tromper" et tromper
Adjectif numéral
bijvoeglijk gebruikt telwoord
les nombres ordinaux
Adjectif pronominal
bijvoeglijk gebruikt voornaamwoord les déterminants
Consécutive (subordonnée -)
bijzin van gevolg (de sorte que…)
subordonnée de conséquence
Construction absolue
bijwoordelijke bepaling bestaande
uit een bijzin (zonder voegwoord)
waarvan de 'persoonsvorm' de
vorm heeft van een tegenwoordig
deelwoord of ontbreekt (Le train
(étant) parti, j'ai pris un taxi)
participe absolu / proposition participe
Désinence
uitgang (van werkwoordsvorm)
terminaison
Oppositionnelle (subordonnée)
bijzin van tegenstelling (tandis que...) subordonnée d'opposition
Ordinal (nom de nombre -)
rangtelwoord
les nombres ordinaux
Périphrase grammaticale
nadrukconstructie met c'est....que/
qui
mise en relief
Prédicat verbal
(werkwoordelijk deel van het)
gezegde
verbe / groupe verbal
Restrictive (adjective -, relative -)
beperkende bijvoeglijke bijzin
subordonnée relative
Temporelle (subordonnée -)
bijzin van tijd (lorsque…)
subordonnée de temps
8
Handreiking landelijke kennistoets voor de tweedegraads lerarenopleiding Frans - Versie 2016/2017-1A
Begrippenlijst socioculturele kennis
3.1.1 La vie quotidienne ( l’habitat, le sport, les loisirs, etc.)
La vie en famille
●●
●●
La santé
●●
●●
●●
●●
L’habitat
●●
●●
●●
Le sport et les loisirs
●●
●●
Les vacances
●●
Le calendrier
●●
●●
●●
●●
●●
●●
La religion et la laïcité
●●
●●
Le mariage
Le pacs
La sécurité sociale / la SECU
Le médecin
La carte vitale
CH
Les HLM
La colocation
L´APL
Les manifestations sportives: Roland Garros, le Tour de France
Les festivals culturels
Les congés payés
Les principales fêtes
Les jours, fêtes civiles
Les fêtes religieuses
Les symboles associés à chaque fête
Les ponts
Les événements inscrits dans le calendrier: fête de la musique, les prix littéraires
Les religions (catholicisme, islam, protestantisme, judaïsme)
La laïcité dans la société
3.1.2 La France d’outre-mer / la Francophonie
●●
Les différents pays où le français est la langue maternelle ou officielle
3.1.3 La gastronomie
Les boissons alcoolisées
●●
●●
●●
Les fromages
Les habitudes alimentaires et
leur évolution
La carte gastronomique des
régions
●●
●●
●●
●●
Les vins AOC, VDQS
Les grands vins et vignobles
Les spiritueux
Les fromages de renommée comme le Camembert, le Brie, le Bleu d’Auvergne, le
Comté, le Gruyère, etc.
Les noms de plats typiquement français ou régionaux
Les noms des repas
Les spécialités régionales traditionnelles
3.1.4 Les Institutions politiques
●●
●●
●●
●●
●●
●●
●●
●●
Les partis politiques
●●
●●
●●
●●
●●
●●
Le découpage administratif
●●
●●
●●
●●
●●
La République
Le Gouvernement
Le Président
Le Premier ministre
L’Assemblée nationale
Le Sénat
Le nom des bâtiments parisiens correspondant au pouvoir comme l’Elysée,
l’Hôtel Matignon, le Palais Bourbon, le Palais du Luxembourg
Les élections : législatives, municipales, régionales, présidentielles, européennes
Les républicains
PS
PC
Les Verts
Le FN
Modem
Les régions
Les départements
Les communes
Les maires
Les DOM-TOM
3.1.5 Les médias
La presse écrite
●●
●●
La radio et la télévision
●●
●●
Les journaux principaux: le Monde, le Figaro, Libération, l’Équipe
Les magazines et revues: l’Express, le Nouvel observateur, Le Point
France Inter, France Culture, France Musique, les stations France Bleu
(Bleu Alsace, etc.)
TF1, France 2, France 3, 5, Arte, Canal+, TV5Monde
9
Handreiking landelijke kennistoets voor de tweedegraads lerarenopleiding Frans - Versie 2016/2017-1A
3.1.6 La vie économique
Le travail
●●
●●
●●
●●
●●
Les transports
●●
●●
L’argent
●●
●●
●●
●●
●●
●●
Les ouvriers
Les employés
Les fonctionnaires
Les syndicats
Les grandes entreprises
Les transports publics : la SNCF, le RER, le TGV, le métro (RATP)
Le réseau routier: les autoroutes, les routes nationales, départementales et
communales
Le SMIC
Le RMI
La TVA
Les allocations familiales
Le RSA
Pôle emploi, les ASSEDIC
3.1.7 L’éducation
Les établissements scolaires et
concepts essentiels
●●
●●
●●
●●
●●
●●
●●
●●
●●
Les Grandes Écoles
●●
●●
Les sigles caractéristiques du
système scolaire
●●
●●
●●
●●
●●
●●
La maternelle
L’école primaire
Le collège
Le lycée (général, professionnel)
L’université
Les matières
Les diplômes (le bac, le brevet du collège)
La rentrée
La vie scolaire
Les noms des grandes écoles comme l’ecole polytechnique, L’ENA, HEC, ESSEC
La classe préparatoire
Les noms des classes (ex : CP, CE1, 6ème…)
ZEP
IUT
BTS
ESPE
CAP/BEP
3.1.8 L’histoire
Préhistoire et Antiquité
●●
●●
●●
●●
●●
Moyen Âge
●●
●●
●●
●●
●●
●●
●●
●●
●●
Renaissance
●●
●●
●●
●●
XVIIe siècle
●●
●●
XVIIIe siècle
●●
●●
●●
●●
●●
XIXe siècle
●●
●●
●●
●●
Les grottes de Lascaux
Carnac
Vercingétorix
César
La civilisation gallo-romaine
Les Francs
Charlemagne et Alcuin
Les Sarrasins
Les Vikings
Le féodalisme: le vassal, le suzerain, le fief
Guillaume le Conquérant, 1066, la bataille de Hastings
L’église, les cathédrales
Le clergé, la noblesse, le tiers état, la bourgeoisie
La Guerre de 100 ans, Jeanne d’Arc
François 1er
Les châteaux de la Loire
L’Édit de Nantes
Les guerres de religion, la nuit de St. Barthélémy
Louis xiv, l’absolutisme
Versailles
La Révolution française, la Bastille
La république
La Terreur
Robespierre
Napoléon
Les révolutions du 19e siècle
L’industrialisation
La Commune
Les lois de Jules Ferry
10
Handreiking landelijke kennistoets voor de tweedegraads lerarenopleiding Frans - Versie 2016/2017-1A
vervolg
3.1.8 L’histoire
XXe/XXIe siècle
●●
●●
●●
●●
●●
●●
●●
●●
La Grande guerre, la guerre des tranchées
Le Front populaire
La deuxième guerre mondiale, Vichy, la ligne de démarcation, Pétain, de Gaulle
La décolonisation
La guerre d’Algérie
Mai ‘68
La construction de l’unité européenne
Les présidents de la cinquième république: de Gaulle, Pompidou, Giscard
d’Estaing, Mitterrand, Chirac, Sarkozy, Hollande
3.2 La géographie
Les régions et leurs chefs-lieux
Nouvelles régions à partir du 29 septembre 2016
France métropolitaine :
Hauts-de-France – Lille
Grand-Est – Strasbourg
Bourgogne-Franche-Comté – Dijon
Normandie – Rouen
Bretagne – Rennes
Île-de-France – Paris
Pays-de-la-Loire – Nantes
Centre-Val-de-Loire – Orléans
Nouvelle-Aquitaine – Bordeaux
Auvergne-Rhône-Alpes – Lyon
Occitanie – Toulouse
Provence-Alpes-Côte d’Azur – Marseille
Corse (Collectivité à statut particulier) – Ajaccio
●●
●●
●●
●●
●●
●●
●●
●●
●●
●●
●●
●●
●●
France d’outre-mer :
Guadeloupe – Basse-Terre
Martinique – Fort-de-France
Guyane – Cayenne
La Réunion – Saint-Denis
Mayotte - Mamoudzou
●●
●●
●●
●●
●●
Les montagnes, les fleuves,
les mers
●●
●●
●●
●●
●●
Paris
●●
●●
●●
●●
●●
Les Alpes, les Pyrénées, le Massif Central, le Jura
Le Rhône, la Seine, la Loire, la Garonne, le Rhin
La mer du Nord, la mer Méditerranée, l’Océan, la Manche
Les pays frontaliers
Le climat
Les quartiers, les arrondissements
Les gares
La rive droite, la rive gauche
Paris/Province
Les monuments: le Louvre, la Tour Eiffel, le Centre Pompidou, Notre Dame de
Paris, le Sacré Cœur, les Invalides, l’Arche de la Défense, l’Arc de Triomphe, la
colonne de la Bastille
3.3 Littérature et culture
Les productions esthétiques
(XXe et XXIe siècle)
●●
●●
●●
La chanson (quelques chanteurs français du xxe et xxie siècle et quelques
chansons françaises du xxe et xxie siècle)
Le cinéma (quelques réalisateurs, acteurs, actrices français du xxe et xxie siècle et
quelques films français du xxe et xxie siècle)
Les icônes culturelles
3.4 La compétence interculturelle
●●
●●
●●
Les relations interpersonnelles et le système de normes et valeurs qui les
régissent
Les différences communicatives entre les cultures néerlandophones et les
cultures d’expression française
Les emblèmes nationaux: le Coq Gaulois, la Marseillaise, l’Hexagone, Marianne
11
Téléchargement