4
Handreiking landelijke kennistoets voor de tweedegraads lerarenopleiding Frans - Versie 2016/2017-1A
Complément du nom voorzetselbepaling in een zelfstandig naamwoord-groep
Composé (mot -) samengesteld woord (timbre-poste)
Composé (temps -) samengestelde tijd
Composée (phrase -) samengestelde zin
Concession toegeving
Concessive (subordonnée -) bijzin van toegeving (bien que...)
Concordance (des temps) overeenstemming (van de tijden)
Condition voorwaarde
Conditionnel voorwaardelijk(e wijs)
Conditionnelle (subordonnée -) bijzin van voorwaarde (si; au cas où…)
Conjoint (pronom -) (persoonlijk voornaamwoord) dat direct voor of achter het werkwoord
staat
Conjointe (épithète -) (bijvoeglijke bepaling) die direct voor of achter het zelfstandig
naamwoord staat
Conjonction de coordination nevenschikkend voegwoord
Conjonction de subordination onderschikkend voegwoord
Conjuguer vervoegen
Conjugaison vervoeging
Conséquence gevolg
Consécutive (subordonnée -)* bijzin van gevolg (de sorte que…)
Construction absolue* bijwoordelijke bepaling bestaande uit een bijzin (zonder voegwoord)
waarvan de ‘persoonsvorm’ de vorm heeft van een tegenwoordig
deelwoord of ontbreekt (Le train (étant) parti, j’ai pris un taxi)
Contracté (article -) (bepaald) lidwoord samengetrokken met een voorzetsel (de + le = du ;
à + les = aux)
Coordination nevenschikking
Coordination (conjonction de -) nevenschikkend voegwoord
Copule koppelwerkwoord
Déini (article -) bepaald (lidwoord)
Degré (de comparaison) (vergelijkende) trap
Démonstratif (pronom -, adjectif -) aanwijzend
Désinence* uitgang (van werkwoordsvorm)
Détaché(e) zie: disjoint(e)
Déterminant bepalend element in redekundige ontleding (lidwoord, bijvoeglijk
gebruikt voornaamwoord en telwoord)
Direct (verbe transitif -) (werkwoord) met een lijdend voorwerp
Discours direct directe rede (de woorden van iemand letterlijk aanhalen: il a dit: “je suis
malade.”)
Discours indirect indirecte rede (niet letterlijk aanhalen van de woorden van een ander
in een bijzin en voorafgegaan door een voegwoord: il a dit qu’il était
malade.)
Disjoint (pronom -) (persoonlijk voornaamwoord) dat niet direct voor of achter het
werkwoord staat
Disjointe (épithète -) (bijvoeglijke bepaling) die gescheiden is van een zelfstandig
naamwoord, bijvoorbeeld door een komma.
Élision wegvallen van een klinker vóór een woord
Épithète bijvoeglijke bepaling
Espèce soort
Essentiellement (pronominal) noodzakelijk (wederkerend)