– 5/209 –
Kinderen zijn dragers van mensenrechten, dat komt ook naar voren uit de guidelines van de
Raad van Europa. Van de drie grote P’s van het Kinderrechtenverdrag, namelijk Participatie,
Provisie en Protectie, worden vooral de participatie en de protectie beklemtoond. De afweging
tussen inspraak en bescherming is vaak moeilijk, maar moet niettemin voortdurend worden
gemaakt. Bij euthanasie hoort niet alleen het recht op bescherming aan bod te komen, maar
ook het recht op inspraak.
De aandacht voor de provisierechten verdwijnt vaak snel uit de discussie. In ons advies vragen
wij daar wel aandacht voor, meer bepaald voor het recht op palliatieve hulp.
Verder is er het kind als actor. Zowel in de praktijk als in de literatuur wordt vandaag nog
steeds een groot onderscheid gemaakt tussen het kind en de volwassene, en zeker tussen het
zieke kind en de zieke volwassene. Bij kinderen wordt vooral beklemtoond wat ze nog niet
zijn, wat ze nog niet kunnen. Ze zijn bijvoorbeeld nog niet in staat om de draagwijdte van hun
ziekte rationeel in te schatten. Daartegenover staat dan het beeld van de ontwikkelde
volwassene, die heel rationeel beslissingen kan nemen en zijn emoties onder controle houdt.
In ons advies contesteren we dat beeld. Het onderscheid tussen kinderen of jongeren,
enerzijds, en volwassenen, anderzijds, is ook in situaties van euthanasie en levensbeëindiging
vaak minder groot dan wordt verondersteld. Dat stellen we niet alleen vast in concrete
situaties, we kunnen het ook theoretisch onderbouwen.
Als we ervan uitgaan dat we kinderen en jongeren ernstig moeten nemen, dat het sterke
figuren kunnen zijn die beslissingen kunnen nemen, dan rijst de vraag hoe moeten we hun
recht op zelfbeschikking vertalen.
In mijn inleiding heb ik gewezen op twee soorten benaderingen, die elk voor- en nadelen
hebben.
Het grote voordeel van sterk te focussen op het oordeel des onderscheids, is dat er meer
aandacht is voor de bijzonderheid van elke afzonderlijke situatie: elke individuele jongere kan
worden ingeschat en zodoende kan worden tegemoetgekomen aan zijn specifieke wensen. De
moeilijkheid bij die benadering is dat artsen het zelf moeilijk vinden om dat oordeel des
onderscheids bij kinderen goed in te schatten. Dat probleem wordt ook in de literatuur
beschreven.
De benadering die gebaseerd is op een leeftijdsgrens biedt een grotere rechtszekerheid voor de
minderjarige. Die benadering roept immers een verplichting in het leven, net zoals de
familierechtbank kinderen in bepaalde familiezaken krachtens de wet moeten horen. Ook in
het Vlaams decreet betreffende de rechtspositie van de jongere in de jeugdzorg bijvoorbeeld is
de leeftijd een doorslaggevend element.
Over welke leeftijd moet het uiteindelijk gaan?
We vinden dat de leeftijd van twaalf jaar misschien wel de beste leeftijd is. We baseren ons
hierbij op wetenschappelijk onderzoek en op de bestaande wetgeving en regelgeving waarnaar
ik daarnet verwees en waarin die leeftijd telkens als ankerpunt verschijnt. Dat betekent niet
noodzakelijk dat we dat oordeel des onderscheids laten samenvallen met het recht op
zelfbeschikking, maar daar kom ik later op terug.
Gelet op die verschillende elementen hebben we een aantal gemeenschappelijke
uitgangspunten. Nu is het uitgangspunt vaak dat men de leeftijdgrens voor euthanasie, die nu
kan worden gevraagd vanaf 18 jaar, iets lager wil leggen. Wij baseren ons daarentegen niet op
die leeftijd, maar zeggen dat álle kinderen belangrijke actoren zijn in het
besluitvormingsproces rond levensbeëindiging en euthanasie. We merken ook op dat bepaalde
kinderen, zelfs jonger dan 12 jaar, over voldoende oordeelsvermogen beschikken. Die