Voltooid Tegenwoordige Tijd (V.T.T.) : le passé composé
1. La forme : ex : Ik heb één jaar Nederlands gestudeerd
sujet + hebben / zijn + …. + participe passé
je/jij
hij/zij
we
jullie
ze = zij
u
hebt
heeft
hebben
hebben
hebben
hebt
gewerkt
gewerkt
gewerkt
gewerkt
gewerkt
gewerkt
gewerkt
je/jij
hij/zij
we
jullie
ze = zij
u
bent
is
zijn
zijn
zijn
bent
getrouwd
getrouwd
getrouwd
getrouwd
getrouwd
getrouwd
2. Le participe passé
a) Le participe passé régulier : GE + radical + T / D
- Lorsque la dernière lettre du radical du verbe est F, K, P, S, T ou CH, on forme la participe passé de la manière
suivante : GE + Radical du verbe + T
- Lorsque la dernière lettre du radical du verbe est autre que F, K, P, S, T ou CH, on forme la participe passé de la
manière suivante : GE + Radical du verbe + D
Petit moyen mnémotechnique : Franklin prend son thé chaud
Remarques : - si le radical du verbe se termine par « t » ou « d », on ne rajoute pas de terminaison
ex : antwoorden → ge + antwoord → ik heb geantwoord
- si le radical du verbe se termine par « f » ou « s » mais qu’à l’infinitif il y a « v » ou « z », on ajoute
un « d ».
ex : reizen → gereisd ; leven → geleefd
b) Le participe passé irrégulier :
1er cas : les verbes à particule non séparable
Les verbes qui commencent par be-, ge-, ver-, ont-, her-, er- (= les particules non séparables)
n’ont pas de ‘ge-‘ au participe passé
Ex : betalen → betaald, gebruiken → gebruikt, vertellen → verteld, ontdekken → ontdekt, herkennen → herkend,
erkennen → erkend
Petit moyen mnémotechnique : Béatrice, Gérard et Véronique ont hérité d’Ernest