V3 Regelmatige werkwoorden op er re ir

Telechargé par mer
Regelmatige werkwoorden op er
Gebruik deze regelmatige werkwoorden op er in de onderstaande oefeningen:
lopen = marcher, reizen = voyager, werken = travailler, geven = donner, blijven =
rester
1. Vertaal de volgende werkwoorden in de tegenwoordige tijd (présent):
1 Hij loopt
2 Wij werken
3 Ik blijf
4 Zij reizen
5 Jij geeft
6 U loopt
7 Zij werkt
8 Men geeft
2. Vertaal de volgende werkwoorden in de voltooide tijd (passé composé):
1 Ik heb gelopen
2 Wij zijn gebleven
3 Hij heeft gereisd
4 Jij hebt gewerkt
5 Jullie hebben gegeven
6 Zij hebben gereisd
7 Zij (mnl. mv.) zijn gebleven
8 Zij heeft gelopen
3. Vertaal de volgende werkwoorden in de verleden tijd (imparfait):
1 Zij werkten
2 Hij liep
3 Wij gaven
4 Jij bleef
5 Hij werkte
6 Zij (vrl. mv.) liepen
7 U bleef
8 Ik gaf
4. Vertaal de volgende werkwoorden in de présent, passé composé,
imparfait en futur proche :
1 Marc is gebleven
2 Anne is gebleven
3 Zij reizen
4 Jij gaat lopen
5 Ik gaf
6 U loopt
7 Wij hebben gereisd
8 Zij gaan reizen
9 Zij bleef
10 Zij (vrl. mv.) liepen
5. Vertaal de volgende Franse werkwoorden in het Nederlands:
1 Elle marchait
2 Vous êtes resté
3 Il va voyager
4 On marche
5 Tu as donné
6 Elles vont rester
7 Ils donnaient
8 Je vais travailler
Regelmatige werkwoorden op ir
Gebruik deze regelmatige werkwoorden op ir in de onderstaande oefeningen:
reageren = réagir, kiezen = choisir, slagen = réussir, eindigen = finir, gehoorzamen =
obéir, waarschuwen = avertir
6. Vertaal de volgende werkwoorden in de tegenwoordige tijd (présent):
1 Zij reageert
2 Wij kiezen
3 Jij waarschuwt
4 Zij (vrl. mv.)slagen
5 Ik eindig
6 Jullie gehoorzamen
7 U waarschuwt
8 Men slaagt
7. Vertaal de volgende werkwoorden in de voltooide tijd (passé composé):
1 Zij is geslaagd
2 Men heeft gehoorzaamd
3 Hij heeft geëindigd
4 Jij hebt gekozen
5 Jullie hebben gereageerd
6 Ik ben geslaagd
7 Zij (mnl. mv.) hebben gekozen
8 Wij hebben gewaarschuwd
8. Vertaal de volgende werkwoorden in de verleden tijd (imparfait):
1 Wij eindigden
2 Hij waarschuwde
3 Jullie kozen
4 Zij slaagde
5 Jij gehoorzaamde
6 Zij (vrl. mv.) reageerden
7 U koos
8 Ik waarschuwde
9. Vertaal de volgende werkwoorden in de toekomende tijd (futur proche):
1 Hij ga kiezen
2 Jij gaat waarschuwen
3 Zij gaan eindigen
4 Wij gaan slagen
5 Ik ga gehoorzamen
6 U gaat reageren
7 Zij (vrl. mv.) gaan eindigen
8 Men gaat gehoorzamen
10. Vertaal de volgende werkwoorden in de présent, passé composé,
imparfait en futur proche :
1 Joris is geslaagd
2 Annette heeft gekozen
3 Zij waarschuwen
4 U gaat reageren
5 Hij gehoorzaamde
6 Jij eindigt
7 Wij hebben gewaarschuwd
8 Zij (vrl. mv.) gaan slagen
9 Ik koos
10 Zij (mnl. mv.) gehoorzamen
11. Vertaal de volgende Franse werkwoorden in het Nederlands:
1 Il finissait
2 Vous avez réagi
3 Elle avertirait
4 On choisit
5 J’ai réussi
6 Ils obéiront
7 Elles réagissaient
8 Tu réussiras
Regelmatige werkwoorden op re
Gebruik deze regelmatige werkwoorden op re in de onderstaande oefeningen:
wachten op = attendre, antwoorden = répondre,
verkopen = vendre, horen = entendre, naar beneden gaan = descendre
12. Vertaal de volgende werkwoorden in de tegenwoordige tijd (présent):
1 Hij hoort
2 Wij wachten op
3 Zij verkopen
4 Jullie gaan naar beneden
5 U antwoordt
6 Men hoort
7 Ik ga naar beneden
8 Jij wacht op
13. Vertaal de volgende werkwoorden in de voltooide tijd (passé composé):
1 Zij heeft verkocht
2 Men heeft gewacht op
3 U hebt geantwoord
4 Zij (vrl. mv.) hebben gehoord
5 Jij hebt gewacht op
6 Zij is naar beneden gegaan
7 Ik heb gehoord
8 Wij zijn naar beneden gegaan
14. Vertaal de volgende werkwoorden in de verleden tijd (imparfait):
1 Hij ging naar beneden
2 Zij (mnl. mv.) antwoordden
3 Ik hoorde
4 Wij verkochten
5 Zij (vrl mv.) gingen naar beneden
6 Jij wachtte op
7 Jullie hoorden
8 U antwoordde
15. Vertaal de volgende werkwoorden in de toekomende tijd (futur proche):
1 Hij zal verkopen
2 Ik zou wachten
3 Wij zullen naar beneden gaan
4 Zij zullen horen
5 U zou antwoorden
6 Jij zult wachten
7 Zij zou naar beneden gaan
8 Men zou verkopen
16. Vertaal de volgende werkwoorden in de présent, passé composé,
imparfait en futur proche :
1 Men antwoordt
2 Jullie zijn naar beneden gegaan
3 Wij wachtten op
4 Hij verkoopt
5 Jij gaat naar beneden gaan
6 Zij hebben gehoord
7 Ik ging naar beneden
8 Men gaat antwoorden
9 Zij heeft gewacht op
10 U verkocht
17. Vertaal de volgende Franse werkwoorden in het Nederlands:
1 Je répondais
2 Elles sont descendues
3 On attendrait
4 Il entend
5 Vous vendiez
6 Tu as entendu
7 Nous attendrons
8 J’attendrais
1 / 5 100%

V3 Regelmatige werkwoorden op er re ir

Telechargé par mer
La catégorie de ce document est-elle correcte?
Merci pour votre participation!

Faire une suggestion

Avez-vous trouvé des erreurs dans linterface ou les textes ? Ou savez-vous comment améliorer linterface utilisateur de StudyLib ? Nhésitez pas à envoyer vos suggestions. Cest très important pour nous !