Regelmatige werkwoorden op –er Gebruik deze regelmatige werkwoorden op –er in de onderstaande oefeningen: lopen = marcher, reizen = voyager, werken = travailler, geven = donner, blijven = rester 1. Vertaal de volgende werkwoorden in de tegenwoordige tijd (présent): 1 2 3 4 5 6 7 8 Hij loopt Wij werken Ik blijf Zij reizen Jij geeft U loopt Zij werkt Men geeft 2. Vertaal de volgende werkwoorden in de voltooide tijd (passé composé): 1 2 3 4 5 6 7 8 Ik heb gelopen Wij zijn gebleven Hij heeft gereisd Jij hebt gewerkt Jullie hebben gegeven Zij hebben gereisd Zij (mnl. mv.) zijn gebleven Zij heeft gelopen 3. Vertaal de volgende werkwoorden in de verleden tijd (imparfait): 1 2 3 4 5 6 7 8 Zij werkten Hij liep Wij gaven Jij bleef Hij werkte Zij (vrl. mv.) liepen U bleef Ik gaf 4. Vertaal de volgende werkwoorden in de présent, passé composé, imparfait en futur proche : 1 2 3 4 5 6 7 8 Marc is gebleven Anne is gebleven Zij reizen Jij gaat lopen Ik gaf U loopt Wij hebben gereisd Zij gaan reizen 9 10 Zij bleef Zij (vrl. mv.) liepen 5. Vertaal de volgende Franse werkwoorden in het Nederlands: 1 2 3 4 5 6 7 8 Elle marchait Vous êtes resté Il va voyager On marche Tu as donné Elles vont rester Ils donnaient Je vais travailler Regelmatige werkwoorden op –ir Gebruik deze regelmatige werkwoorden op –ir in de onderstaande oefeningen: reageren = réagir, kiezen = choisir, slagen = réussir, eindigen = finir, gehoorzamen = obéir, waarschuwen = avertir 6. Vertaal de volgende werkwoorden in de tegenwoordige tijd (présent): 1 2 3 4 5 6 7 8 Zij reageert Wij kiezen Jij waarschuwt Zij (vrl. mv.)slagen Ik eindig Jullie gehoorzamen U waarschuwt Men slaagt 7. Vertaal de volgende werkwoorden in de voltooide tijd (passé composé): 1 2 3 4 5 6 7 8 Zij is geslaagd Men heeft gehoorzaamd Hij heeft geëindigd Jij hebt gekozen Jullie hebben gereageerd Ik ben geslaagd Zij (mnl. mv.) hebben gekozen Wij hebben gewaarschuwd 8. Vertaal de volgende werkwoorden in de verleden tijd (imparfait): 1 2 3 4 5 6 Wij eindigden Hij waarschuwde Jullie kozen Zij slaagde Jij gehoorzaamde Zij (vrl. mv.) reageerden 7 8 U koos Ik waarschuwde 9. Vertaal de volgende werkwoorden in de toekomende tijd (futur proche): 1 2 3 4 5 6 7 8 Hij ga kiezen Jij gaat waarschuwen Zij gaan eindigen Wij gaan slagen Ik ga gehoorzamen U gaat reageren Zij (vrl. mv.) gaan eindigen Men gaat gehoorzamen 10. Vertaal de volgende werkwoorden in de présent, passé composé, imparfait en futur proche : 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Joris is geslaagd Annette heeft gekozen Zij waarschuwen U gaat reageren Hij gehoorzaamde Jij eindigt Wij hebben gewaarschuwd Zij (vrl. mv.) gaan slagen Ik koos Zij (mnl. mv.) gehoorzamen 11. Vertaal de volgende Franse werkwoorden in het Nederlands: 1 2 3 4 5 6 7 8 Il finissait Vous avez réagi Elle avertirait On choisit J’ai réussi Ils obéiront Elles réagissaient Tu réussiras Regelmatige werkwoorden op –re Gebruik deze regelmatige werkwoorden op –re in de onderstaande oefeningen: wachten op = attendre, antwoorden = répondre, verkopen = vendre, horen = entendre, naar beneden gaan = descendre 12. Vertaal de volgende werkwoorden in de tegenwoordige tijd (présent): 1 2 3 Hij hoort Wij wachten op Zij verkopen 4 5 6 7 8 Jullie gaan naar beneden U antwoordt Men hoort Ik ga naar beneden Jij wacht op 13. Vertaal de volgende werkwoorden in de voltooide tijd (passé composé): 1 2 3 4 5 6 7 8 Zij heeft verkocht Men heeft gewacht op U hebt geantwoord Zij (vrl. mv.) hebben gehoord Jij hebt gewacht op Zij is naar beneden gegaan Ik heb gehoord Wij zijn naar beneden gegaan 14. Vertaal de volgende werkwoorden in de verleden tijd (imparfait): 1 2 3 4 5 6 7 8 Hij ging naar beneden Zij (mnl. mv.) antwoordden Ik hoorde Wij verkochten Zij (vrl mv.) gingen naar beneden Jij wachtte op Jullie hoorden U antwoordde 15. Vertaal de volgende werkwoorden in de toekomende tijd (futur proche): 1 2 3 4 5 6 7 8 Hij zal verkopen Ik zou wachten Wij zullen naar beneden gaan Zij zullen horen U zou antwoorden Jij zult wachten Zij zou naar beneden gaan Men zou verkopen 16. Vertaal de volgende werkwoorden in de présent, passé composé, imparfait en futur proche : 1 2 3 4 5 6 7 8 Men antwoordt Jullie zijn naar beneden gegaan Wij wachtten op Hij verkoopt Jij gaat naar beneden gaan Zij hebben gehoord Ik ging naar beneden Men gaat antwoorden 9 10 Zij heeft gewacht op U verkocht 17. Vertaal de volgende Franse werkwoorden in het Nederlands: 1 2 3 4 5 6 7 8 Je répondais Elles sont descendues On attendrait Il entend Vous vendiez Tu as entendu Nous attendrons J’attendrais